Oplossingsgerichte therapie
Oplossingsgerichte psychotherapie, meestal kortweg oplossingsgerichte therapie genoemd, onderscheidt zich in werkwijze sterk van andere vormen van psychotherapie. De meeste andere therapieën richten zich allereerst op probleemanalyse: het omschrijven van problemen en onderzoeken van de oorzaken van die problemen. Die oorzaken worden onder andere gezocht in het verleden, de omgeving of de gedachten- en gedragspatronen van de cliënt. Oplossingsgerichte therapie ziet de probleemanalyse echter als een inefficiënte omweg en slaat deze omschrijvende en onderzoekende fase over.
Therapeuten die werken volgens de theorie van probleemoplossende therapie zijn ervan overtuigd dat het niet nodig is om te begrijpen hoe een klacht is ontstaan. In plaats van zich te verdiepen in het probleem, verdiept probleemoplossende therapie zich in mogelijke oplossingen. De cliënt wordt vanaf het begin aangemoedigd zich te concentreren op de nu nog denkbeeldige situatie waarin het probleem is opgelost. Daarbij gaat men ervan uit dat de cliënt de oplossing onbewust al in zich heeft, namelijk in de vorm van uitzonderingen op het probleem. Geen enkel probleem is namelijk constant aanwezig. In oplossingsgerichte therapie concentreert de cliënt zich op de situaties waarin het probleem zich niet voordoet, of minder op de voorgrond treedt.
De cliënt bepaalt zelf het doel van de therapie. Om dit doel te bereiken richt oplossingsgerichte therapie zich enkel op het verleden wanneer het om successen van de cliënt gaat. In elk ander geval ligt de focus van oplossingsgerichte therapie op het heden en de toekomst. Men let niet op de klacht van de cliënt, maar op hetgeen de cliënt al goed doet. Hierbij wordt er ingezet op snelle resultaten. Dit is goed voor het moreel van de cliënt, die op deze manier geprikkeld wordt om gemotiveerd en ondernemend te blijven.
De relatie tussen cliënt en therapeut
Bij oplossingsgerichte therapie, waarvoor ook wel de Engelse term solution-focused therapy wordt gebruikt, stelt de therapeut zich niet op als expert. De cliënt wordt gezien als de echte deskundige in zijn of haar eigen problematiek. De cliënt wordt dus ook geacht zelf op zoek te gaan naar nieuwe oplossingen. De therapeut neemt daarbij een sturende rol in. Zo zorgt de therapeut dat de conversatie oplossingsgericht blijft. Ook helpt de oplossingsgerichte therapeut de cliënt bijvoorbeeld met het stellen van haalbare doelen, en ziet de therapeut erop toe dat de cliënt zich op één doel tegelijk richt. In oplossingsgerichte therapie is het belangrijk dat men verantwoordelijkheid neemt voor de eigen probleemsituatie. Oplossingen worden niet gezocht in het verleden, bij anderen of in omstandigheden, maar in het heden en bij de cliënt zelf. Voor het slagen van de therapie is het essentieel dat de cliënt ervaart dat verandering van het eigen gedrag de sleutel kan zijn tot het behalen van de doelstelling.
Tijdens de therapie past de oplossingsgerichte therapeut zich aan de manier van werken van de cliënt aan. Wanneer de cliënt bijvoorbeeld vaag blijft in het stellen van doelen, dan speelt de therapeut hierop in door een vage, open opdracht te geven.
Opvallend is dat de cliënt hier vaak op reageert met een concreet antwoord. In oplossingsgerichte therapie worden drie types cliënten onderscheidden:
-
Bezoeker – Een cliënt die door een ander is gestuurd en aangeeft eigenlijk weinig klachten te hebben, wordt een ‘bezoeker’ genoemd. Een dergelijke cliënt kan begrip voor zijn frustraties verwachten, maar krijgt geen opdrachten van de therapeut.
-
Klager – Binnen de oplossingsgerichte therapie worden cliënten ‘klagers’ genoemd wanneer zij de oplossing voor hun probleem buiten zichzelf zoeken. Dit type cliënt ziet zichzelf als een slachtoffer van de omstandigheden, en krijgen alleen zelfobservatie opdrachten mee.
-
Klant – Een cliënt die zichzelf als onderdeel van het probleem ziet en daardoor open staat voor oplossingsgerichte suggesties betreft het eigen gedrag, wordt in oplossingsgerichte therapie een ‘klant’ genoemd. Deze cliënt krijgt doe-opdrachten mee.
Oplossingsgerichte therapie technieken
Oplossingsgerichte therapie werkt grotendeels met vragen aan en opdrachten voor de cliënt. Allereerst vraagt de therapeut wat de cliënt zou willen veranderen aan het probleem. Uit de wensen van de cliënt wordt een thema gekozen waaraan gewerkt gaat worden. Vervolgens kan de cliënt aan de slag met een scala van vragen en opdrachten, waaronder:
-
De uitzondering – De therapeut vraagt de cliënt of dat er situaties zijn geweest waarin het probleem niet of minder aanwezig was. Wanneer dit zo is, vraagt de therapeut hoe dat kwam, hoe dat voelde, en wat de cliënt toen deed.
-
Het cijfer – De oplossingsgerichte therapeut kan de cliënt vragen de huidige situatie een cijfer te geven, ervan uitgaande dat een probleemloze situatie een 10 zou zijn, en de situatie waarin de klachten het hevigst zijn een 0.
-
De wondervraag – De cliënt wordt hierbij gevraagd zich voor te stellen dat er in zijn of haar slaap een wonder zou gebeuren, waardoor het probleem zou zijn opgelost. Vervolgens vraagt de therapeut wat er zou zijn veranderd als de cliënt wakker zou worden. Wat doet, denkt, zegt en voelt de cliënt dan anders dan normaal? En hoe zou de omgeving de verandering opmerken, en hoe zou die reageren?
Bij welke klachten
Oplossingsgerichte psychotherapie wordt onder andere ingezet bij depressiviteit klachten, angst, stress, burn-out, fobie en als gezinstherapie. Ook kunnen oplossingsgerichte therapie technieken gebruikt worden binnen relatietherapie. Oplossingsgerichte therapie werkt minder goed bij paniekaanvallen.
Duur van de behandeling
Oplossingsgerichte therapie is een vorm van kortdurende psychotherapie. Gemiddeld duurt oplossingsgerichte therapie maar 5 sessies. Dit gemiddelde kan natuurlijk naar onder of naar boven uitlopen: er kunnen meer dan tien sessies nodig zijn, maar een cliënt kan ook al met een enkele sessie voldoende geholpen zijn.