top of page

Leerstoornissen

Dyslexie (ook wel leeszwakte genoemd) is het meest voorkomende type leer- stoornis, die verantwoordelijk is voor wel 80 procent van de leerstoornissen. Mensen met dyslexie hebben problemen met lezen, ondanks dat ze ten minste een gemiddelde intelligentie hebben (Miller-Medzon, 2000).

 

Mensen met leerstoornissen vertonen een slechte ontwikkeling wat betreft lees-, reken- of schrijfvaardigheden, dat hun schoolprestaties of dagelijks functioneren belemmert. Tegenwoordig wordt ongeveer een op de acht kinderen (ongeveer 12 procent) in een programma voor kinderen met leerstoornissen geplaatst, en het percentage kinderen dat aan zulke programma’s meedoet, neemt toe (Levine, 2000).

 

Leerstoornissen zijn meestal chronische stoornissen die tot in het volwassen le- ven van invloed zijn op de ontwikkeling. Kinderen met leerstoornissen presteren meestal slecht op school, tot de stoornis onderkend wordt en zij aangepaste leer- technieken leren. Het is niet verbazingwekkend dat kinderen met leerstoornissen vaak andere psychologische problemen hebben, zoals weinig gevoel van eigen- waarde. Ook krijgen ze vaker dan hun leeftijdgenoten de diagnose aandachtste- kortstoornis met hyperactiviteit (Faraone et al., 2000; Swanson et al., 1999).

 

Typen leerstoornissen

Typen leerstoornissen die we hier behandelen zijn rekenstoornis, stoornis in de schriftelijke  uitdrukkingsvaardigheid  en leesstoornis.

 

Rekenstoornis

Rekenstoornis is een term voor kinderen die niet goed kunnen rekenen. Sommigen hebben problemen met het begrijpen van basale rekenkundige termen of bewerkingen, zoals optellen of aftrekken, met het decoderen van rekenkundige symbolen (+, = enzovoort) of met het leren van de tafels van vermenigvuldiging. Het probleem kan al in groep drie (zesjarige leeftijd) aan het licht komen, maar wordt meestal pas in groep vier of vijf ontdekt.

 

Stoornis in de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Stoornis in de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid is een term voor kin- deren met ernstig belemmerde schrijfvaardigheden. De stoornis kan worden gekenmerkt door fouten in de spelling, de grammatica of de interpunctie of door problemen met het formuleren van zinnen en alinea’s. Ernstige schrijfproblemen komen meestal rond het zevende levensjaar aan het licht (groep vier), hoewel minder ernstige gevallen soms pas op het tiende jaar (groep zes) of later worden ontdekt.

 

Leesstoornis

Leesstoornis of dyslexie kenmerkt kinderen die slecht ontwikkelde vaardigheden hebben wat betreft woordherkenning en wat betreft het begrijpen van geschreven tekst. Naar schatting heeft circa 4 procent van de kinderen in de schoolleeftijd dyslexie (APA, 2000); de stoornis komt bij jongens veel vaker voor dan bij meisjes (Rutter et al., 2004). Jongens met dyslexie vertonen ook veel vaker verstorend gedrag op school dan meisjes en worden dus vaker voor onderzoek doorverwezen.

 

Kinderen met dyslexie lezen langzaam en zeer moeizaam en sommigen vervormen woorden, laten ze weg of vervangen ze door andere woorden als ze hardop lezen. Ze hebben problemen met het decoderen van letters en met lettercombinaties en met het omzetten van letters in de juiste klanken (Miller-Medzon, 2000). Sommigen lezen letters bij vergissing ondersteboven, (ze halen bijvoorbeeld w en m door elkaar) of in spiegelbeeld (b en d door elkaar halen). Dyslexie komt meestal rond het zevende jaar aan het licht, ongeveer in groep vier, hoewel de stoornis soms bij zesjarigen wordt ontdekt. Kinderen en adolescenten met dyslexie zijn vatbaar voor depressie, een gering gevoel voor eigenwaarde en aan- dachtstekortstoornis met hyperactiviteit (Boetsch, Green & Pennington, 1996). De percentages dyslexie zijn afhankelijk van de moedertaal. Percentages dyslexie zijn hoog in Engelssprekende en Franssprekende landen, in deze talen kunnen woorden met dezelfde klanken op veel verschillende manieren worden gespeld (in het Engels bijvoorbeeld dezelfde ‘o’-klank in de woorden ‘toe’ en ‘tow’). In Italië is het percentage laag, doordat de klanken in het Italiaans hoofdzakelijk door de lettercombinatie worden bepaald (‘Dyslexia’, 2001; Paulesu et al., 2001).

 

Leerstoornissen begrijpen en  behandelen

Veel van het onderzoek aan leerstoornissen richt zich op dyslexie. Er komen steeds meer aanwijzingen voor achterliggende afwijkingen in de wijze waarop de hersenen van dyslectische kinderen visuele en auditieve informatie verwerken (Corine et al., 2001; Habib, 2000; Helmuth, 2001; Paulesu et al., 2001). De her- senen van veel kinderen met dyslexie zijn minder efficiënt in het omzetten van geschreven tekens in de bijbehorende geluiden (bijvoorbeeld een f zien voor een ph terwijl we in ons hoofd een f-klank zeggen). Ook zijn ze minder goed in het onderscheiden van spraakklanken dan de hersenen van kinderen met normale leesvaardigheid. Bij een recent onderzoek werd ontdekt dat de normaal dominante spraakcentra in de linkerhelft van de hersenen bij dyslectische kinderen minder actief waren dan bij kinderen zonder leesproblemen (Breier et al., 2003). Deze achterliggende hersendefecten hebben een genetische basis, omdat gebleken is dat genetische factoren verbonden zijn met een groter risico voor dyslexie (Nagourney, 2001a; Plomin, 2001; Raskind, 2001).

 

Onlangs hebben onderzoekers gespeculeerd dat dyslexie twee algemene vormen heeft, de ene meer genetisch bepaald en de andere meer door de omgeving bepaald (Morris, 2003; Shaywitz et al., 2003). Het voornamelijk genetische type lijkt gepaard te gaan met defecten in de neurale netwerken in de hersenen waar bij normale leesvaardigheid spraakklanken worden verwerkt bij kinderen. Deze mensen leren deze defecten te compenseren door gebruik te maken van andere verstandelijke vermogens, hoewel ze langzaam blijven lezen. Bij het type dat meer door de omgeving wordt bepaald, zijn de neurale netwerken intact, maar maken mensen voor het begrijpen van geschreven taal meer gebruik van het ge- heugen dan van decodeerstrategieën. Dit tweede type komt mogelijk vaker voor bij kinderen met een minder bevoorrechte intellectuele achtergrond en gaat gepaard met een hardnekkiger leeshandicap (Kersting, 2003).

 

Het koppelen van leerstoornissen aan defecten in de netwerken in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het verwerken van sensorische (visuele en auditieve) informatie kan wijzen in de richting van het ontwikkelen van behandelprogramma’s waarbij kinderen wordt geleerd zich aan hun sensorische beperkingen aan te passen.Therapeuten moeten strategieën ontwikkelen die zijn aangepast aan het specifieke type handicap en aan de onderwijskundige behoeften van elk kind (Levine, 2000; Morris, 2003). Een kind dat bijvoorbeeld auditieve informatie beter kan onthouden dan visuele informatie, kan mondeling worden onderwezen, via geluidsopnamen in plaats van via boeken. Andere interventie- benaderingen richten zich op het evalueren van de leervermogens van kinderen en het ontwerpen van strategieën om ze te helpen de vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor het uitvoeren van eenvoudige onderwijstaken, zoals rekenvaardigheden. Bovendien kunnen taalspecialisten dyslectische kinderen helpen inzicht te krijgen in de structuur en het gebruik van woorden (Rashotte et al., 2001;Torgesen et al., 2001).

 

 

bottom of page