Communicatiestoornissen
Communicatiestoornissen zijn hardnekkige problemen met de passieve of actieve taalvaardigheden.
Typen communicatiestoornissen zijn onder meer expressieve taalstoornis, gemengd receptieve-expressieve taalstoornis, fonologische stoornis en stotteren. Elk van deze stoornissen belemmert het academische of beroepsmatige functioneren of het vermogen tot sociale communicatie.
Een expressieve taalstoornis is een hardnekkige beperking van het gebruik van gesproken taal, bijvoorbeeld een trage ontwikkeling van de woordenschat, fouten tegen de werkwoordstijden, problemen met het onthouden van woorden en problemen met het vormen van zinnen van de juiste lengte en complexiteit voor de leeftijd van het individu. Kinderen met deze stoornis kunnen eveneens een fonologische stoornis (articulatiestoornis) hebben, waardoor hun spraakproblemen nog groter worden.
Er is sprake van een gemengd receptieve-expressieve taalstoornis wanneer er problemen zijn met zowel het begrijpen als met het voortbrengen van spraak. Er kan een probleem zijn met het begrijpen van woorden of zinnen. In sommige gevallen hebben kinderen problemen met het begrijpen van bepaalde typen woorden (zoals woorden waarmee een verschil in hoeveelheid wordt uitgedrukt: groot, groter of enorm), ruimtelijke termen (zoals dichtbij of ver weg) of typen zinnen (zoals zinnen die beginnen met het woord daarentegen). Andere gevallen worden gekenmerkt door problemen met het begrijpen van eenvoudige woorden of zinnen.
Een fonologische stoornis is een hardnekkig probleem met het articuleren van de spraakklanken terwijl het orale spraakapparaat intact is en er geen neurologische stoornissen zijn. Kinderen met deze stoornis kunnen bepaalde klanken weglaten, vervangen of verkeerd uitspreken, vooral de klanken tsj, f, l, r, sj en s, die de meeste kinderen goed kunnen uitspreken tegen de tijd dat ze naar school gaan. Het klinkt alsof ze ‘babygeluidjes’ maken. Kinderen met een ernstiger stoornis hebben problemen met het uitspreken van klanken die meestal al voor de schoolleeftijd worden beheerst: b, m, t, d, n en h. Logopedie helpt vaak wel en lichte gevallen gaan vaak tegen het achtste jaar vanzelf over.
Stotteren is een stoornis waarbij niet vloeiend met de juiste timing van spraak- klanken kan worden gesproken. De diagnose is alleen gerechtvaardigd als de ha- perende spraakbeheersing niet bij de leeftijd van het kind past. Stotteren begint meestal tussen het tweede en zevende levensjaar en treft circa 1 op de 100 kinderen voor de puberteit (APA, 2000). De stoornis wordt gekenmerkt door een of meer van de volgende eigenschappen:
-
herhalingen van klanken en lettergrepen;
-
verlenging van bepaalde klanken;
-
tussenvoeging van incorrecte klanken;
-
gebroken woorden, bijvoorbeeld pauzes binnen een gesproken woord;
-
het blokkeren van de spraak;
-
ontwijkingen (vervanging van woorden door alternatieven om problemati- sche woorden te vermijden);
-
het vertonen van een overmatige lichamelijke spanning bij het uitspreken van woorden en;
-
herhalingen van eenlettergrepige hele woorden, bijvoorbeeld 'Ik-ik-ik ben blij je te zien'. (APA, 2000)
Stotteren komt bij mannen drie keer zo vaak voor als bij vrouwen. Stotteren gaat bij meer dan 80 procent van de kinderen over, meestal voor het zestiende levensjaar. In wel 60 procent van de gevallen gaat stotteren zonder enige behandeling over. Aangenomen wordt dat bij stotteren sprake is van een interactie van genetische en omgevingsinvloeden (Shugart et al., 2004; Starkweather, 2002).
Op hersenscans zijn verstoorde neurale activeringspatronen te zien in bepaalde gebieden van de hersenen (Ingham, 2003; Neumann et al., 2003). Achterliggende sociale angst of sociale fobieën kunnen eveneens bijdragen aan problemen met vloeiend spreken. De behandeling van communicatiestoornissen wordt meestal benaderd met gespecialiseerde logopedie of met training in vloeiende spraak en met een psychologische behandeling van de sociale angst of andere emotionele problemen.