top of page

Door deze interactie tussen kind / de jongere en de ouders / verzorgers zal een intake vaak in delen plaatsvinden waarbij de ouders / verzorgers bij een deel van het gesprek aanwezig zijn maar het kind / de jongere zal ook individueel gesproken worden om de mogelijkheid te bieden om extra of gevoelige informatie te geven. Wanneer er al sprake is van problematiek op basis van een trauma door misbruik, mishandeling of een andere vorm van verwaarlozing kan het voorkomen dat het kind / de jongere geen negatieve informatie zal geven over de ouders / verzorgers omdat er toch sprake is van verbondenheid met de ouders / verzorgers. In extreme gevallen kan dit leiden tot het Stockholm syndroom waarbij slachtoffers van misbruik of mishandeling toch de kant kiezen van de daders.

Jeugdpsychiatrie.

 

Anamnese

Binnen de diagnostiek bij jongeren zijn er verschillen met de diagnostiek bij volwassenen of ouderen. Wanneer het gaat om jongeren ben je voor een deel afhankelijk van de informatie van ouders of verzorgers. Deze informatie kan door de ouders of verzorgers gekleurd zijn door hun eigen interpretatie of door het feit dat zij niet open zijn over de situatie van het kind of de thuissituatie. Wanneer ouders / verzorgers al langere tijd worstelen met de problemen rond het kind / de jongere kan er een situatie ontstaan van reddeloosheid waarbij negatieve gevoelens ten opzichte van het kind kunnen ontstaan waardoor de informatie over de situatie van het kind niet meer objectief en hierdoor onbetrouwbaar is. Het gevaar is dat hierdoor belangrijke informatie niet boven water komt.

Wanneer het kind door de jonge leeftijd of verstandelijke beperkingen onvoldoende in staat is om verbaal aan te geven hoe het gaat zal informatie vaak gehaald worden uit het gedrag of wordt er 'spelenderwijs', door gespecialiseerde intakers, met behulp van spel of animatie geprobeerd om informatie boven tafel te krijgen. 

 

  • Wanneer het wel mogelijk is om met het kind / de jongere in gesprek te gaan is er een standaard anamnese formulier dat in 15 minuten doorlopen kan worden. De IPSJ (indicatie psychiatrische stoornissen jongeren) is een gestandaliseerd interview voor het screenen van psychiatrische stoornissen bij jongeren. Klik hier voor een voorbeeld van een vragenlijst die hierbij gebruikt kan worden.

  • ​Een andere snelle maar minder waardevolle manier om problematiek te 'plaatsen'  is de flow-chart voor jeugd psychiatrie. Klik hier voor de flow-chart om via de beslisboom een indicatie te krijgen welke richting het gesprek op kan gaan.

  • Om je als hulpverlener binnen de geestelijke gezondheidszorg te bekwamen, of om na te gaan of je bekwaam genoeg bent, kun je een digitale training volgen om meer ervaring op te doen binnen de diagnostiek van jeugd en jongeren. Doe hier de training om je zelf verder te ontwikkelen. De training is gericht op het herkennen van de DSM symptomen.

 

Algemene richtlijnen

Voor wat de attitude in de onderzoeksfase betreft is het volgende van belang. De opvoedingsbelasting die kinderen en jeugdigen met deze stoornissen veroorzaken is zwaar. Het is daarom verstandig om het onderzoek te beginnen met het zorgvuldig in kaart brengen van de symptomatologie samen met de ouders (zie speciële anamnese). Dan kan ook begrip getoond worden voor de draaglast en de eventueel ermee gepaard gaande negatieve gevoelens jegens kind of jeugdige. Ook het referentiekader van waaruit naar gedragsstoornissen gekeken wordt beïnvloedt de basisattitude van diegene die het onderzoek doet. Wordt aangenomen dat kindkenmerken een risico vormen voor de ontwikkeling van gedragsstoornissen, dan is de opstelling jegens de ouders begripvoller dan als aangenomen wordt dat deze stoornissen vooral veroorzaakt worden door ongunstige omgevingsfactoren.

 

Anamnese en ontwikkelingsanamnese

In de ontwikkelingsanamnese wordt speciaal stilgestaan bij:

  • zwangerschap (vragen naar duur en verloop; bijzondere aandacht voor roken, verslaving, medicatiegebruik) en partus (geboortegewicht, complicaties);

  • ontwikkeling van de functies (motoriek, taal, zindelijkheid, voeding, slapen, activiteitsniveau, aandacht, impulsbeheersing);

  • somatische anamnese (centraal zenuwstelsel, chronische ziekten, medicatiegebruik);

  • interactie en (hechtings)relatie met de moeder/vader;

  • interactie en relatie met andere volwassenen (grootouders, volwassenen in kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, basisschool);

  • interactie en relatie met broer/zus;

  • interactie en relatie met leeftijdgenoten;

  • potentiële ontwikkelingsinterfererende gebeurtenissen (sterfgevallen, scheiding, verhuizing, eventuele ingrepen of ziekenhuisopnames).

 

In de speciële anamnese wordt speciaal aandacht besteed aan:

  • inventariseren van oppositioneel, antisociaal (openlijk/heimelijk) en agressief gedrag: 

    • aan de hand van de aanmeldingsklachten en de DSM-IV criteria voor de oppositioneel-opstandige en de antisociale gedragsstoornis;

    • bovendien navragen: de leeftijd waarop het gedrag voor het eerst voorkwam, de frequentie (per dag/week/maand), in welke situatie (thuis, school, buurt, club), in interactie met wie (met welke volwassenen, met welke kinderen), de invloed op het functioneren (plaats in de groep leeftijdgenoten: uitgestoten, genegeerd; invloed op school: leervorderingen, relatie met leerkracht);

  • inventariseren van contacten met politie en justitie;

  • inventariseren van tekorten in sociale vaardigheden: invoegen in groep leeftijdgenoten, vragen om hulp, belangstelling tonen, troosten, helpen, wensen kenbaar maken, reageren op provocaties;

  • inventariseren van problemen op het gebied van activiteitsniveau, aandacht impulsbeheersing, taal, leervorderingen.

 

Bij de gezinsanamnese gaat de aandacht speciaal uit naar:

  • samenstelling en geschiedenis van het gezin (vooral bij integratiegezin);

  • socio-economische status, opleiding ouders, contact met familie en omgeving (sociale ondersteuning versus isolement), kenmerken van de buurt (voorkomen (pre)delinquente groep leeftijdgenoten);

  • functioneren van de ouders als persoon (lichamelijke of psychiatrische ziekten, vermoeden van psychopathologie) en als echtpaar (echtelijke disharmonie);

  • de ouders als opvoeders; opvoedingskenmerken navragen:

    • mate van ondersteuning: belangstelling en affectie tonen, gezamenlijke activiteiten ondernemen, helpen en aanmoedigen;

    • mate van regulering: consequent hanteren van regels en afspraken, wijze van opdrachten geven, verhouding in belonen en straffen, wijze van belonen (sociaal, materieel), wijze van straffen (mild, direct volgend op gedrag, met voor het kind begrijpelijke toelichting), mate van toezicht/controle;

  • vóórkomen van agressie, lichamelijke mishandeling, seksueel misbruik;

  • familiale belasting voor: impulsiviteit, hyperactiviteit, aandachtsstoornissen, leer- en taalstoornissen, delinquentie, middelenmisbruik en afhankelijkheid;

  • de aanwezigheid van schaamte en/of schuldgevoelens bij ouders over de gedragsproblematiek inventariseren.

 

 

Onderzoek van het kind zelf

Voor de beoordeling van onderstaande aspecten van functioneren is ook informatie van ouders/leerkracht nodig.

  • probleembesef (onderkenning van aanmeldingsklachten, erkenning van eigen aandeel in problemen, gevoel van verantwoordelijkheid voor gedrag), lijdensdruk, stemming (gedrukt, dysfoor);

  • onderkenning van negatieve emoties (boosheid, verdriet);

  • frustratietolerantie, regulatie van boosheid, inhibitie van impulsen;

  • zelfwaardering (negatief, narcistische afweer) en identiteit (negatieve beïnvloedbaarheid);

  • gehechtheidsrelatie met volwassenen (vertrouwen, wantrouwen; veilige gehechtheid, onveilige gehechtheid);

  • relatie met leeftijdgenoten (plaats in de groep: populair, uitgestoten, genegeerd; vrienden);

  • sociale denken: vijandige intenties aan anderen toekennen, denken doelen enkel langs agressieve weg te kunnen bereiken, eenzijdig op korte termijn doelen gericht zijn (zin gedaan krijgen) ten nadele van lange termijn doelen (vriendschappen), egocentrisch gericht op eigen doelen, moeite met perspectief nemen, moeite met empathie;

  • geweten (schuldgevoel, normen en waarden overeenkomstig gemiddeld in de maatschappij en geïnternaliseerd).

 

Aanvullend onderzoek

Schoolinformatie:

  • didactisch niveau van lezen, taal en rekenen;

  • aandacht, werkattitude, activiteitsniveau, impulsbeheersing;

  • acceptatie van leiding door leerkracht;

  • relatie met kinderen (plaats in de groep, vrienden);

  • is het gedrag te handhaven op de huidige school of wordt gedacht aan extra steun (onder andere leerlinggebonden financiering) dan wel aan een ander type onderwijs.

 

Psychologisch onderzoek:

  • intelligentieonderzoek: is geïndiceerd als er aanwijzingen zijn voor een achterstand in de cognitieve ontwikkeling op grond van de schoolinformatie, de informatie van de ouders en de eigen inschatting in het psychiatrisch onderzoek;

  • neuropsychologisch onderzoek op indicatie (met gerichte vraag in combinatie met intelligentieonderzoek);

  • persoonlijkheidsonderzoek op indicatie (met gerichte vraag na psychiatrisch onderzoek);

  • taalonderzoek op indicatie (met gerichte vraag na intelligentieonderzoek).

 

Didactisch onderzoek:

  • naar niveau en kwaliteit van lezen, taal, rekenen op indicatie (bij discrepantie tussen leerniveau zoals aangegeven door leerkracht enerzijds en intelligentie en onderwijsaanbod anderzijds).

 

Gezinsdiagnostisch onderzoek:

Een gezinsdiagnostisch onderzoek is bijzonder informatief, echter niet noodzakelijk om de diagnose te kunnen stellen. Een gezinsdiagnostisch onderzoek is sterk aan te raden in geval van:

  • twijfel over de adequaatheid van het oordeel van de ouders over eigen opvoedingsvaardigheden;

  • met oog op indicatiestelling van behandeling bij ernstige echtpaardisharmonie of problemen tussen de ouders als gevolg van echtscheiding;

  • bij allochtone kinderen en jeugdigen om de problematiek te interpreteren tegen de achtergrond van de eigen cultuur.

 

Lichamelijk onderzoek, medisch specialistische en paramedische onderzoeken:

Er is geen bloedonderzoek, functieonderzoek of beeldvormend onderzoek waarmee de diagnose vastgesteld kan worden. Op indicatie kunnen lichamelijk onderzoek en aanvullende medisch specialistische (bijvoorbeeld kinderneurologie) en andere onderzoeken (bijvoorbeeld logopedie) worden gedaan.

 

Differentiaaldiagnose

Als differentiaaldiagnose dient men de volgende stoornissen te overwegen. Voor de gestandaardiseerde meting daarvan verwijzen wij naar de desbetreffende protocollen

  • antisociaal gedrag bij kind of adolescent (V-code);

  • ouder-kind relatieprobleem (V-code);

  • aanpassingsstoornis met een stoornis van het gedrag;

  • reactieve hechtingsstoornis;

  • stoornis in de impulsbeheersing;

  • ADHD (nog in ontwikkeling);

  • dysthyme stoornis, depressieve stoornis

  • PDD-NOS

  • stoornis van Asperger

 

Instrumenten

Screening en klinische diagnostiek

  • CBCL/6-18 (Achenbach & Rescorla, 2000; Verhulst & Van der Ende, 2000)

    • Beschrijving: De Gedragsvragenlijst voor Kinderen van 6-18 jaar (CBCL/6-18, Child Behavior Checklist for Ages 6-18) is een vragenlijst waarop ouders, andere familieleden of volwassen die een kind goed kennen vragen kunnen beantwoorden over vaardigheden en gedrag van een kind. De scores op de probleemschalen Normafwijkend Gedrag en Agressief Gedrag kunnen worden gebruikt als screening voor ODD/CD (zie voor uitgebreidere beschrijving stuk Centrale Werkgroep Diagnostiek) maar ook voor klinische doeleinden (situering van het oordeel binnen normale, borderline dan wel klinische gebied).

 

  • CBCL/1½-5 (Achenbach & Rescorla, 2000; Verhulst & Van der Ende, 2000)

    • Beschrijving: De Gedragsvragenlijst voor Kinderen van 1½-5 jaar (CBCL/1½-5, Child Behavior Checklist for Ages 1½-5) is een vragenlijst waarop ouders, andere familieleden of volwassenen die een kind goed kennen vragen kunnen beantwoorden over gedrag, moeilijkheden en goede dingen van een kind. De score op de probleemschaal Agressief Gedrag kan gebruikt worden zowel als screening voor ODD/CD (zie voor uitgebreidere beschrijving stuk Centrale Werkgroep Diagnostiek) als voor klinische doeleinden (situering van het oordeel binnen normale, borderline dan wel klinische gebied).

 

  • YSR/11-18 (Achenbach & Rescorla, 2000; Verhulst & Van der Ende, 2000)

    • Beschrijving: De Zelf in te Vullen Vragenlijst voor 11-18 jarigen (YSR, Youth Self-Report for Ages 11-18) is een vragenlijst waarop jongeren vragen over zichzelf kunnen beantwoorden over vaardigheden en emotionele en gedragsproblemen. Veel van deze vragen zijn hetzelfde als op de CBCL/6-18, aangevuld met veertien sociaal wenselijke vragen waarop de meeste jongeren positief antwoorden. De score op de probleemschaal Agressief Gedrag kunnen worden gebruikt als screening voor ODD/CD (zie voor uitgebreidere beschrijving stuk Centrale Werkgroep Diagnostiek), maar ook voor klinische doeleinden (situering van het oordeel binnen normale, borderline dan wel klinische gebied).

 

  • TRF/6-18 en TRF/1½-5 (Achenbach & Rescorla, 2000; Verhulst & Van der Ende, 2000)

    • Beschrijving: De Gedragsvragenlijst voor kinderen, Informatie Leerkracht (TRF, Teacher’s Report Form for Ages 6-18, ages 1½-5) is een vragenlijst waarop leerkrachten vragen kunnen beantwoorden over schoolwerk, functioneren en emotionele en gedragsproblemen. Ook kunnen leerkrachten scores op schoolvorderingstoetsen en intelligentietests vermelden. De TRF omvat 118 probleemvragen waarvan 93 ook in de CBCL/6-18 voorkomen. De andere vragen gaan over gedrag dat ouders niet goed kunnen waarnemen, zoals: vindt het moeilijk om aanwijzingen op te volgen, stoort andere leerlingen, veroorzaakt onrust in de klas. De scores op de probleemschalen Normafwijkend en Agressief Gedrag kunnen worden gebruikt als screening voor ODD/CD bij de kinderen van 6-18, de score op de schaal Agressief Gedrag kan worden gebruikt bij de screening van kinderen jonger dan 6 (zie voor uitgebreidere beschrijving stuk Centrale Werkgroep Diagnostiek) maar ook voor klinische doeleinden (situering van het oordeel binnen normale, borderline dan wel klinische gebied).

 

  • SNAP-IV (Swanson, 1997, Nederlandse vertaling: ...)

    • Beschrijving: De Swanson Nolan and Pelham-IV-lijst is een gemengd categorisch en dimensioneel instrument voor ouders en leerkrachten en meet op een 4-puntsschaal de ernst van ADHD- en ODD/CD-symptomen. De lijst bestaat uit 90 items, maar is ook in verkorte versie van 26 items te gebruiken. Het instrument kan gebruikt worden voor de evaluatie van het effect van behandeling.

 

MOAS (Kay, Wolkenfeld, Murrill, 1988; Nederlandse vertaling: J. Buitelaar)

  • Beschrijving: De Modified Overt Agression Scale is ontworpen als een beschrijvend instrument om accuraat en betrouwbaar verschillende vormen van agressie te meten zoals die voorkomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Er zijn 4 categorieën van agressief gedrag en elke categorie bevat 4 vermeldingen die toenemen in hevigheid. Het instrument kan gebruikt worden voor de evaluatie van het effect van behandeling.

 

bottom of page