Geef mij nu je angst
André Hazes.
Angststoornissen
Angststoornissen zijn in de psychiatrie de meest voorkomende aandoeningen. Sommige van deze aandoeningen worden fobie genoemd. Het gemeenschappelijke kenmerk van angststoornissen is dat er sprake is van angst. Mensen kunnen zo angstig zijn dat het hun leven ontregelt.
Wanneer spreken we van een angststoornis?
Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. De emotie ontstaat als het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd, maar ook als een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Als een angst geen reële grond heeft en de betrokken persoon er sociale of beroepsmatige problemen door ondervindt, is er sprake van een stoornis.
Kijk hier voor multi disciplinaire richtlijnen angststoornissen.
In het diagnostisch classificatiesysteem DSM5 worden de volgende angststoornissen onderscheiden:
-
Paniekstoornis met of zonder agorafobie
-
Sociale fobie of angststoornis
-
Specifieke of enkelvoudige fobie
-
Obsessief-compulsieve stoornis of dwangstoornis
-
Gegeneraliseerde angststoornis
-
Posttraumatische stress-stoornis
-
Hypochondrie
-
Angststoornis door een lichamelijke aandoening
-
Acute stressstoornis
-
Angststoornis door alcohol of drugs
Voor een juiste diagnostiek gebruikt men binnen de GGZ vragenlijsten.
Er zijn veel vragenlijsten in gebruik en als voorbeeld zijn er hier twee toegevoegd.
Klik hier voor de BSQ vragenlijst voor angst.
Klik hier voor de angst en depressieschaal de HADS.
Voor de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen is de indeling van de DSM5 als uitgangspunt genomen. Van de onderscheiden angststoornissen zijn de volgende aandoeningen opgenomen in de richtlijnen:
-
Paniekstoornis met en zonder agorafobie
-
Sociale fobie
-
Specifieke fobie
-
Obsessief-compulsieve stoornis
-
Gegeneraliseerde angststoornis
-
Posttraumatische stress-stoornis
Paniekstoornis
Bij een paniekstoornis heeft iemand meerdere paniekaanvallen. Dan ervaart de persoon onverwacht een grote angst zonder dat daar een directe aanleiding voor is. Het gebeurt gewoon.
Iemand met een paniekstoornis ervaart tegelijkertijd bijvoorbeeld hartkloppingen, zweten, opvliegers, koude rillingen, trillen of duizeligheid.
Mensen met een paniekstoornis hebben meer kans op een depressie, andere angststoornissen (vooral de obsessief-compulsieve of dwangstoornis) of verslavingsproblemen.
Symptomen paniekstoornis
Een paniekstoornis gaat gepaard met meerdere paniekaanvallen en de voortdurende angst over het krijgen van een volgende aanval.
Volgens het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV is er sprake van een paniekaanval als iemand minstens 4 van de volgende verschijnselen vertoont.
-
hartkloppingen
-
zweten
-
opvliegers of koude rillingen
-
trillen of beven
-
duizeligheid
-
ademnood
-
pijn op de borst
-
misselijkheid of buikklachten
-
gevoel van onwerkelijkheid of los van zich zelf te staan
-
angst om gek te worden of de zelfbeheersing te verliezen
-
de angst om dood te gaan
-
verdoofde of tintelende gevoelens.
Mensen met een paniekstoornis hebben meerdere paniekaanvallen zonder duidelijke reden, en hebben er minstens nog 1 maand na een aanval last van de volgende symptomen:
-
Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval.
-
Bezorgdheid over de gevolgen van een aanval.
-
Afwijkend gedrag, bijvoorbeeld het vermijden van bepaalde plaatsen en situaties.
Uitgebreide informatie over de diagnostiek van de paniekstoornis en het DSM-IV-classificatiesysteem, vindt u in de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen.
Paniekstoornis met en zonder agorafobie
-
De helft van de mensen met een paniekstoornis heeft ook last van agorafobie.
-
Iemand die last heeft van agorafobie gaat bepaalde situaties of plaatsen uit de weg, uit angst voor een nieuwe aanval. Zij vermijden bijvoorbeeld grote groepen mensen. Of vermijden naar plaatsen waar ze niet snel weg kunnen komen zoals in de trein, de bus of het vliegtuig. Ook vermijden mensen met agorafobie bruggen, tunnels of plaatsen ver van huis.
-
Agorafobie werd vroeger ook wel pleinvrees, straatvrees, ruimtevrees of engtevrees genoemd.
Behandeling
De paniekstoornis kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen op drie wijzen behandeld worden: zelfhulp en internet-based interventies, behandeling met medicijnen en psychologische of psychotherapeutische interventies
Eerste-stap interventies zoals zelfhulp en internet-based interventies
Volgens de Richtlijn Angststoornissen is zelfhulp effectiever dan geen specifieke behandeling bij paniekstoornis met of zonder agorafobie. Minimale begeleiding vergroot het effect van zelfhulp.
Internet-based interventies voor de behandeling van angststoornissen (waaronder paniekstoornissen) kunnen effectief zijn. E-health interventies hebben een functie als eerste-stap interventie in de behandeling van mensen met een paniekstoornis.
Behandeling met medicijnen (farmacotherapie)
In de Richtlijn Angststoornissen is van vijf groepen geneesmiddelen vastgesteld dat ze effectief zijn bij de behandeling van de paniekstoornis met/zonder agorafobie:
1. selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI's),
2. tricyclische antidepressiva (TCA's),
3. modernere antidepressiva (venlafaxine),
4. monoamine-oxidase remmers (MAOI's, nl. fenelzine),
5. benzodiazepinen.
Psychologische en psychotherapeutische interventies
Bij de behandeling van de paniekstoornis met en zonder agorafobie zijn 2 psychotherapeutische behandelingen het meest effectief: exposure in vivo en psychologische paniekmanagement. Exposure in vivo wordt aangeraden als iemand last heeft van agorafobische vermijding. Paniekmanagement is vooral effectief als paniek of de angst voor paniek op de voorgrond staan.
Sociale fobie
De sociale fobie is een angststoornis.
Mensen met een sociale fobie zijn bang voor situaties waarin ze kritisch beoordeeld kunnen worden door anderen. Ze zijn bang zichzelf belachelijk te maken door bijvoorbeeld te blozen, te trillen of te gaan zweten. Uiteindelijk kan deze angst leiden tot het vermijden van sociale contacten.
Symptomen sociale fobie
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor zij kritiek krijgen, zich belachelijk maken, of doordat zij zichtbaar last hebben van spanningsverschijnselen, zoals trillen of zweten.
Volgens de DSM-IV gelden de volgende diagnostische criteria voor een sociale fobie:
-
Er is een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer sociale situaties of situaties waarin men moet optreden en blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. De betrokkene is bang dat hij of zij zich op een manier zal gedragen (of angstverschijnselen zal tonen) die vernederend of beschamend is.
-
Bij blootstelling aan deze situaties treedt bijna altijd angst op. Deze kan zo hevig worden dat deze de vorm krijgt van een paniekaanval.
-
Betrokkene is zich ervan bewust dat zijn of haar angst overdreven of onredelijk is.
-
De gevreesde sociale situaties of de situaties waarin men moet optreden worden vermeden of worden doorstaan met intense angst of ongemak.
-
De klachten of symptomen zijn duidelijk van invloed op de dagelijkse routine, het beroepsmatig functioneren, sociale activiteiten of relaties met anderen. Bij personen onder de achttien jaar duren de symptomen ten minste zes maanden.
-
De sociale fobie mag niet het gevolg zijn van een lichamelijke aandoening of het gebruik van drugs of een geneesmiddel. Ook mogen de klachten niet toe te schrijven zijn aan een andere psychische stoornis.
-
Als er sprake is van een lichamelijke aandoening of andere psychische stoornis, dan houdt de sociale angst daar geen verband mee.
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor ze kritiek van anderen krijgen of zich belachelijk maken. Deze angst kan leiden tot het vermijden van sociale situaties. Als de situaties niet te vermijden zijn, dan worden ze doorstaan met angst. Mensen met een sociale fobie kunnen erg gespannen zijn en slapen slecht.
Subtypen sociale fobie
Er zijn twee typen sociale fobie: de specifieke sociale fobie en de gegeneraliseerde sociale fobie.
-
De specifieke sociale fobie. Mensen met dit type sociale fobie hebben angst voor een specifieke situatie, zoals spreken in het openbaar.
-
De gegeneraliseerde sociale fobie. Mensen met dit type sociale fobie hebben angst voor een groot aantal sociale situaties.
De meeste mensen met een sociale fobie hebben een gegeneraliseerde sociale fobie. Ongeveer 90% van de mensen met een sociale fobie is bang voor tenminste 2 verschillende situaties. 45% is bang voor minimaal 3 verschillende situaties.
Behandeling sociale fobie
De sociale fobie of sociale angststoornis kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen op drie manieren worden behandeld: met een psychologische interventie, met combinatietherapie of met medicijnen.
Psychologische interventies
Er is veel onderzoek gedaan naar de psychologische en psychotherapeutische behandeling van sociale fobie of sociale angststoornis. Cognitief gedragstherapeutische interventies zijn het meest effectief: sociale vaardigheidstraining, exposure in vivo en cognitieve herstructurering.
Combinatie-therapie
Combinatie- therapie is bedoeld voor mensen met een sociale fobie en depressie. Zij krijgen antidepressiva.
Behandeling met medicijnen
De effectiviteit bij de behandeling van de sociale fobie of sociale angststoornis is vastgesteld voor de volgende geneesmiddelengroepen:
-
selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI's)
-
mono-amine-oxidaseremmers (MAOI's)
-
benzodiazepinen
-
bètablokkers
Een specifieke fobie is een angststoornis. Mensen met een specifieke fobie hebben een duidelijke angst die niet weggaat, die overdreven en onredelijk is. De angst komt door een voorwerp of een situatie zoals bijvoorbeeld vliegen, hoogten, dieren, naalden of bloed. Vroeger werd de specifieke fobie ook wel enkelvoudige fobie genoemd.
Symptomen specifieke fobie
Een kenmerk van de specifieke fobie is angst voor een voorwerp of situatie, zoals vliegen, hoogten en dieren. Blootstelling aan het voorwerp of de situatie leidt tot een onmiddellijke angstreactie.
Volgens de DSM-IV-TR gelden voor de specifieke fobie, vroeger ook wel enkelvoudige fobie genoemd, de volgende criteria:
-
Een duidelijke en aanhoudende angst die overdreven of onredelijk is, uitgelokt door de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie (bijvoorbeeld vliegen, hoogten, dieren, een injectie krijgen, of bloed zien).
-
Blootstelling aan de angstwekkende prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie, die de vorm kan krijgen van een situatiegebonden angst of een paniekaanval.
-
Betrokkene is zich ervan bewust dat de angst overdreven of onredelijk is.
-
De angstwekkende situatie wordt vermeden of wordt doorstaan met intense angst of lijden.
-
De vermijding, de angstige verwachting of het lijden in de gevreesde situatie belemmeren in sterke mate de normale routine, het functioneren in het werk of de studie, de sociale activiteiten of relaties met anderen, of er is een duidelijk lijden door het hebben van de fobie.
Bij het vaststellen van een specifieke fobie bij mensen onder de 18 geldt als extra criterium dat de stoornis tenminste 6 maanden moet bestaan.
Subtypen specifieke fobie
Er zijn 5 typen specifieke fobie: dierfobie, fobie voor de natuurlijke omgeving, bloed-, injectie- en letselfobie, situationele fobie en andersoortige fobie.
-
Dierfobie: angst voor dieren of insecten.
-
Fobie voor de natuurlijke omgeving: angst voor een object in de natuur, zoals storm, hoogten of water.
-
Bloed-, injectie- en letselfobie: angst voor het zien van bloed of een wond, voor het krijgen van een injectie of voor het ondergaan van andere invasieve medische technieken (technieken waarbij een medisch instrument een orgaan wordt ingebracht).
-
Situationele fobie: angst voor een specifieke situatie, zoals openbaar vervoer, tunnels, bruggen, liften, vliegen, autorijden of afgesloten ruimten.
-
Andersoortige fobie: angst voor andere prikkels, zoals voor situaties die zouden kunnen leiden tot benauwdheid, overgeven of een ziekte. 'Ruimte fobie' is de angst om neer te vallen wanneer men niet meer in de buurt is van muren of andere fysiek steungevende middelen.
Mensen met een specifieke fobie hebben meestal meer subtypen tegelijk. Meer dan de helft met een specifieke fobie heeft meer dan één angst. Eén op de zeven mensen heeft zelfs vier of vijf angsten. Van de volwassenen met een specifieke fobie heeft:
-
â…“ angst voor dieren
-
â…” angst voor natuurverschijnselen
-
â…“ angst voor bloed
-
ongeveer 40% angst voor situaties, zoals tunnels en liften
-
ongeveer 40% een andere angst.
Een onredelijke angst is maar één van de criteria voor de diagnose specifieke fobie. De helft van alle volwassenen heeft ooit last gehad van een van bovenstaande onredelijke angsten. Van hen voldeed maar een kwart aan alle diagnostische criteria voor de specifieke fobie.
Behandeling specifieke fobie:
Specifieke fobie kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen op twee manieren worden behandeld: met een psychologische interventie of met medicijnen (farmacotherapie).
Psychologische interventies
De psychologische interventie die de voorkeur geniet bij behandeling van de specifieke fobie is exposure in vivo. Daarnaast is cognitieve therapie te overwegen om de kans op succes te verhogen.
In de Richtlijn Angststoornissen meer over psychologische interventies, exposure in vivo en cognitieve therapie.
Behandeling met medicijnen
Behandeling met medicijnen is alleen aan te raden wanneer de patiënt geen baat heeft bij een psychologische interventie.
In de Richtlijn Angststoornissen meer over behandeling met medicijnen onder het kopje Farmacotherapie.