top of page

GAF-score

Gaf-score is een maat waarmee het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren van een persoon wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. De term is een afkorting van Global Assessment of Functioning. De GAF-score is een onderdeel van het DSM-IV-systeem, dat gebruikt wordt voor diagnosticeren van psychiatrische aandoeningen. "Normale" mensen, met gewone 'alledaagse' problemen, scoren in de buurt van de 100. Mensen met psychische en/of sociale problemen scoren lager.

 

Het psychiatrisch handboek DSM-IV vermeldt de volgende omschrijvingen:

 

GAF-score volwassenen

De GAF-score is een maat waarmee het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren van een persoon wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. De term is een afkorting van Global Assessment of Functioning.

De GAF-score is een onderdeel van het DSM-systeem  dat gebruikt wordt voor diagnosticeren van psychiatrische aandoeningen.

‘Normale’ mensen, met gewone ‘alledaagse’ problemen, scoren in de buurt van de 100. Mensen met psychische en/of sociale problemen scoren lager. De vierde editie van het psychiatrisch handboek Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders  (kortweg DSM-IV) vermeldt de volgende omschrijvingen:

 

100 – 91
Uitstekend functioneren bij een groot aantal activiteiten, levensproblemen lijken nooit uit de hand te lopen, men komt naar u toe vanwege de vele positieve kwaliteiten. Geen symptomen.

 

90 – 81
Geen of minimale symptomen (bijvoorbeeld lichte examenvrees), goed functioneren op alle terreinen, belangstellend en betrokken bij een grote reeks activiteiten, effectieve sociale vaardigheden, in het algemeen tevreden met het bestaan, niet meer dan alledaagse problemen of zorgen (bijvoorbeeld slechts af en toe ruzie met gezins- of familieleden).

 

80 – 71
Indien symptomen aanwezig, dan zijn dit voorbijgaande en te verwachten reacties op psychosociale stressveroorzakende factoren (bijvoorbeeld concentratieproblemen na een familieruzie); niet meer dan lichte beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (bijvoorbeeld tijdelijk wat achterraken met de studie).

 

70 – 61
Enkele lichte symptomen (bijvoorbeeld depressieve stemming en slapeloosheid) OF enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (bijvoorbeeld af en toe spijbelen of stelen binnen het eigen gezin), maar in het algemeen vrij redelijk functioneren, heeft enkele  betekenisvolle persoonlijke contacten.

 

60 – 51Matige symptomen (bijvoorbeeld afgevlakte gevoelens en af en toe paniekaanvallen) OF matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (bijvoorbeeld weinig vrienden, conflicten met leeftijdsgenoten of collega’s).

 

50 – 41
Ernstige symptomen (bijvoorbeeld suïcidegedachten, ernstige dwangmatige rituelen, frequent winkeldiefstallen) OF elke ernstige beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (bijvoorbeeld geen vrienden, niet in staat een baan te behouden).

 

40 – 31
Enige beperking in de verwerking van dagelijkse gebeurtenissen of de communicatie (bijvoorbeeld de spraak is bij tijden onlogisch, vaag of niet ter zake) OF belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties, oordeelsvorming, denken of stemming (bijvoorbeeld depressieve man gaat vrienden uit de weg, verwaarloost gezin, en is niet in staat om te werken; kind slaat vaak kleinere kinderen in elkaar, is thuis opstandig en mislukt op school).

 

30 – 21
Het gedrag wordt in ernstige mate beïnvloed door wanen of hallucinaties OF ernstige beperkingen in communicatie of oordeel (bijvoorbeeld soms onsamenhangend, grove ongepaste handelingen, herhalende patronen van gedrag, belangstelling en activiteit met suïcidegedachten) OF onvermogen om te functioneren op bijna alle terreinen (bijvoorbeeld blijft de hele dag in bed; geen werk, huis of vrienden).

 

20 – 11
Enig gevaar voor zichzelf of anderen (bijvoorbeeld suïcide pogingen zonder de duidelijke verwachting dood te zullen gaan, terugkerende gewelddadigheid, manische opwinding) OF af en toe ernstige verwaarlozing van de persoonlijke hygiëne (bijvoorbeeld ontlasting smeren) OF grove beperkingen in de communicatie (bijvoorbeeld in hoge mate onsamenhangend of onvermogen om te spreken).

 

10 – 0
Voortdurend ernstig gevaar voor zichzelf en anderen (bijvoorbeeld terugkerende gewelddadigheid) OF voortdurend niet in staat tot een minimale persoonlijke hygiëne OF ernstige suïcidepoging met de duidelijke verwachting dood te zullen gaan.

 

 

GAF-score kinderen/jongeren

De GAF-score is een maat waarmee het psychisch, sociaal en het functioneren op school van een kind of jongere wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. De term is een afkorting van Global Assessment of Functioning.

De GAF-score is een onderdeel van het DSM-systeem  dat gebruikt wordt voor diagnosticeren van psychiatrische aandoeningen.

‘Normale’ mensen, met gewone ‘alledaagse’ problemen, scoren in de buurt van de 100. Mensen met psychische en/of sociale problemen scoren lager. De vierde editie van het psychiatrisch handboek Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders  (kortweg DSM-IV) vermeldt de volgende omschrijvingen:

 

100 – 91

Uitstekend functioneren op alle gebieden. Geen problemen thuis, op school, met leeftijdsgenoten en in de vrije tijd. Betrokken bij verschillende activiteiten, heeft interesses. Wordt aardig gevonden, is te vertrouwen et cetera.

 

90 – 81

Goed functioneren op alle gebieden. Soms is er sprake van kleine problemen of alledaagse zorgen van voorbijgaande aard.

 

80 – 71

Het gaat redelijk goed thuis, op school, met leeftijdsgenoten en in de vrije tijd. Hij/zij is na een spannende situatie/belevenis wellicht van slag, maar zij die het kind/de jongere goed kennen, vinden zijn of haar reactie begrijpelijk. Elk probleem betreffende het functioneren is mild en van tijdelijke aard.

 

70 – 61

Enige lichte problemen op een enkel gebied, dat wil zeggen thuis, op school, met leeftijdsgenoten of in de vrije tijd. Mensen die het kind/de jongere niet zo goed kennen, merken de problemen misschien niet op, maar mensen die hem of haar beter kennen, zouden zich zorgen kunnen maken. Mogelijk heeft het kind/de jongere gedurende korte perioden last of hinder van problemen.

 

60 – 51

Enkele merkbare problemen thuis, op school, met leeftijdsgenoten of in de vrije tijd. In situaties waar het kind/de jongere problemen heeft, zou iedereen de problemen kunnen opmerken, maar in andere situaties kan het lijken alsof er niets aan de hand is. Mogelijk heeft het kind/de jongere meer aanhoudend milde last of hinder van de problemen.

 

50 – 41

Duidelijke problemen die moeilijkheden geven in de meeste situaties (thuis, op school, met leeftijdsgenoten en in de vrije tijd). Mogelijk ondervindt het kind/de jongere tamelijk veel last of hinder van de problemen.

 

40 – 31

Aanzienlijke problemen thuis, op school, met leeftijdsgenoten of in de vrije tijd en/of met de maatschappij in het algemeen. Hoewel het kind/de jongere over het geheel genomen zelfstandig kan functioneren. Mogelijk ondervindt het kind/de jongere ernstig hinder van de problemen.

 

30 – 21

Ernstige problemen. Het kind/de jongere kan in de meeste situaties niet zelfstandig functioneren.

 

20 – 11

Zeer ernstig beperkt in het functioneren. Aanzienlijke hulp of ondersteuning is vereist om de veiligheid en/of de lichamelijke verzorging van het kind/de jongere te waarborgen.

 

10 – 0

Extreem beperkt in het functioneren. Constant toezicht is nodig voor de bescherming en de veiligheid van het kind/de jongere en van anderen, of om de lichamelijke verzorging van het kind/de jongere te waarborgen.

 

bottom of page