Dissociatieve identiteitsstoornis.
Symptomen dissociatieve identiteitsstoornis
Mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) hebben minstens twee verschillende identiteiten of persoonlijkheidstoestanden, die vaak hun gedrag, gedachten en waarneming bepalen.
Kenmerken van de dissociatieve identiteitsstoornis volgens de DSM-IV-TR zijn:
-
De aanwezigheid van twee of meer scherp van elkaar te onderscheiden identiteiten of persoonlijkheidstoestanden, elk met een eigen betrekkelijk langdurig patroon van het waarnemen van, het omgaan met en het denken over de omgeving en zichzelf.
-
Ten minste twee van deze identiteiten of persoonlijkheidstoestanden bepalen geregeld het gedrag van betrokkene.
-
Niet in staat zijn zich belangrijke persoonlijke gegevens te herinneren, die te uitgebreid is om verklaard te kunnen worden door gewone vergeetachtigheid.
-
De stoornis is niet het gevolg van fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld black-outs of chaotisch gedrag als gevolg van alcoholvergiftiging) of een lichamelijke aandoening (bijvoorbeeld toevallen).
-
Bij kinderen zijn de symptomen niet toe te schrijven aan denkbeeldige speelkameraadjes of andere fantasiespelletjes.
Critici vinden deze criteria vaag. Het is volgens hen niet helemaal duidelijk wat bijvoorbeeld een persoonlijkheidstoestand precies is. Hierdoor is het lastig om onderzoek te doen naar de stoornis: de kans is groter dat mensen de diagnose dissociatieve identiteitsstoornis krijgen, terwijl ze deze stoornis niet hebben (overdiagnostiek).
Hoeveel verschillende identiteiten heeft iemand met een dissociatieve identiteitsstoornis? Het aantal identiteiten of persoonlijkheidstoestanden varieert. In een onderzoek is bij de helft van de mensen met een dissociatieve stoornis minder dan 10 identiteiten gevonden. Meestal hebben ze 3 identiteiten. 15% tot 25% van de patiënten zou meer dan 25 persoonlijkheids-toestanden hebben. Het gemiddelde ligt tussen de 8 tot 13. Tussen de persoonlijkheidstoestanden zijn psychofysiologische verschillen. Onder andere in hart- en hersenactiviteit.
Diagnose en behandeling
Diagnose gebeurt doorgaans via gestructureerde interviewtechnieken. Een van de meest gebruikte technieken hierbij is de SCID-D test. Klik hier voor de uitleg van deze vragenlijst.
Een andere zelftest is de Dissociative Experiences Scale (DES). Klik hier voor de vragenlijst en de instructie hoe deze te gebruiken.
De behandeling van DIS bestaat doorgaans uit drie fasen, waarvan de laatste niet altijd worden doorlopen (hiervoor kunnen vele redenen zijn):
-
Stabilisatie en symptoomreductie
-
Het verwerken van de traumatische herinneringen
-
Integratie en als een geïntegreerd persoon leren leven.
Een DIS-behandeling is doorgaans langdurig (vele jaren) en intensief (een tot twee sessies per week). Tussentijdse "terugval"-periodes zijn niet ongebruikelijk. De behandeling is ambulant; opname vindt soms voor korte duur plaats, bijvoorbeeld in verband met heftige herbelevingen, of omdat de leefomgeving van de cliënt een te grote belemmering vormt voor een effectieve therapie.