Angst (ICIDH s 26.0)
* Beïnvloedende factoren
a traumatische ervaringen
b psychose
c lichamelijke aandoening
d geheugenstoornis
e wanen
f hallucinaties
g alcohol- of drugsmisbruik
h zich bedreigd voelen
i verlies van controle over het eigen leven
j afzondering/separatie
k een situationele crisis of verandering
l persoonlijkheidsstoornis
* Bepalend kenmerken en aanwijzingen
1 gespannenheid
2 interne gerichtheid
3 extra alertheid
4 klamheid
5 zweet
6 vlucht- en vechtgedrag
7 negatieve gevoelens
8 aandacht gefixeerd op de desbetreffende situatie
9 aandacht gericht op versnipperde details
10 hyperventilatie
11 desoriëntatie
12 inadequate reacties ten aanzien van de situatie of
het probleem
13 regressie naar primitieve coping-mechanismen
14 niet in staat te reageren op ex terne prikkels
15 gevoelens van grote hulpeloosheid/bedreiging
16 reacties vanuit ernstige interne nood
A Verpleegkundige diagnostische termen
Definitie: Een onbehaaglijk, overheersend en bedreigend gevoel waarvan de bron over het algemeen niet aan te duiden is en niet-specifiek is.
Verpleegdoelen
1 Cognitieve verpleegdoelen
1a Herkent gevoelens van angst bij zichzelf en kan deze verwoorden.
1b Herkent factoren die angst beïnvloeden door deze te verwoorden.
2 Affectieve/sociale verpleegdoelen
2a Integreert en gebruikt angstreducerende activiteiten binnen zijn levenswijze.
2b Is ontspannen in situaties die voorheen angstversterkend waren.
3 Psychomotorische verpleegdoelen
3a Maakt gebruik van passende en constructieve coping-mechanismen die angst verminderen of afwenden, en kan deze als zodanig benoemen.
C Verpleegkundige interventies
1 Directe zorg
1a Een therapeutische vertrouwensrelatie opbouwen door onder andere empathie te tonen en de patiënt niet te overvragen.
1b De patiënt stimuleren om over gevoelens van angst te praten en deze te analyseren.
1c De patiënt niet alleen laten en/of afleiding bieden bij ernstige angst of paniek.
1d De patiënt stimuleren tot het zoeken van sociale activiteiten, nieuwe interesses of hobby's en hem begeleiden waar nodig.
1e Op voorschrift van een arts verstrekken van medicatie.
2 Training
2a Bespreken en evalueren van gedrag dat angst indiceert.
2b Bespreken en evalueren van gedragingen en/of gevoelens die angst voorspellen.
2c Inzichtgevende gesprekken voeren omtrent factoren die angstbevorderend zijn.
2d Instrueren van constructieve wijzen om met angst om te gaan zoals het doen van ontspanningsoefeningen of het zoeken van afleiding.
3 Beoordeling
3a Observeren en rapporteren van de mate van angst.
3b Observeren en rapporteren van kenmerken en aanwijzingen waaruit afleidbaar is dat de angst toe- of afneemt.
3c Observeren en rapporteren van de effencten van de gekozen interventies.
4 Management van persoonlijke zorg
4a Creëren van een rustige, stabiele en veilige omgeving.